| Eeuwgedicht (deel 1)Deel 1In het westen flitst het. Boven de nalichteboomrand paraderen monsters, modellen
 asgrauwe archetypen van verlangen en angst.
 Om een lamp zitten mensen met blote knieen.
 Goede wijn gaat rond in een zilveren roemer
 en ieder drinkt op de verteller en dat hij  vertelt
 om je warm van te voelen, warm verwend
 maar de man die op keizer Hadrianus lijkt
 hij is dik en jong en veel gespierder,
 wil bij het begin beginnen
 hoe de wereld ontstond en de zee en zo
 is zijn vertelling:
 Om de liefde te erenzond een man zijn bok in het veld,
 zijn liefste bok met zijn zorgvuldige bekkie
 z'n kwispel en sik.
 Klippen sprongen op. Hoogten strektenhun bloemenflank. Daar lag hij
 op zijn dikgegeten zij. Daar klom hij,
 stond en overzag zijn vallei.
 Meester bok. Goudoog. Waar zijn hoefstampte kreeg land zijn natuur. Rotsen likten
 beekjes, nimfen verlangden naar hem.
 Hij werd vader van Pan. Offerdier. En nooit meer  tam.
 In het westen flitst het. Onder de grote Beer en Beertje klein, Cassiopeia en Lange Slang,
 in het bleekkoud avondoud hoe de zee ontstond,
 klotser van het land, moeder van leven, massale  vrouw,
 onvermoeibare schuimgeroosde bedgenote van de  zon.
 En één schenkt in en de verteller begint.
 Water, sprak een vrouw, water houd ik van.Water verlief ik mij in de spiegeling.
 Ze wierp er haar ring in, een erfstuk
 van oud geluk. Plonsweg was het ding.
 Maar niet lang later wees bruisingen bruis en bruisende opkook en
 schuim en schuiming en borreling ook
 op de plek van verdwijning. Een bron
 (oud leed, tranen van een vorig soort)vulde van leegten het Volzijn verlangen
 en bedekte de diepten met glinstergeheim.
 Aan de nieuwe kusten bromde branding.
 Gespierde stromen sleurden eb en vloeden van pas gepoetst zilver en tovermakreel
 kleurden vissen en schelpen en glansde de zee.
 Ben ik lang van stof? Is bekend hoe het ging?
 Goed. Mosselvissers vingen een godin.Ze stond op het dek en maakte de mannen
 gek van haar halfverlegen Venusheupswing.
 Ze zei: wie met mij slaapt verwekt Herinnering.
 Hé, Schipper, jij! Ik gebied je. Rauw zoals ik ben, zo zout lust ik jou! De zeeman.
 De godin verdween met hem mee.
 Een wees werd hun dochter: Herinnering.
 Lees verder: |