Home Weblog Boeken Over Marijn Contact  
 
 
Home > Boeken > Gedichten > Het punt van vertrek (deel 1)
 
 

Gedichten

 
 

Het punt van vertrek (deel 1)

Staan voor dit water,
zo’n klap zee,
Wat een dunk.
Hoe groot de betekenis van het woord:
ja

En het woord: nee.
Wat een misverstand.
Ach wij,
als een boerse rij narcissen wij,
mensen op de wallekant

En ik,
haarpunten grijs,
kinkreukels onderstrepen
mijn spanne tijds,
ik voer mijn helden op als getuigen.

Tosj, Janine, Pieter en het vrouwtje van het sneeuwbloesempad
en Vicky ooit en vriendinnen en wie mij bewonen verder,
ik leen ze mijn oor,
ik geef ze mijn woord,
ik stuur ze als zaklampjes het donker in.

Vermetel. Harteloos. En een leugen bovendien.
Ik ken mijn aanklagers.
Ik ben niet te verdedigen onbetamelijk.
Maar ik moet het doen.
Het woord weigeren, ik kan het niet.

Pieter niet zien naast mij zijn lippen
die zoenen willen moeten zo dik
drinken willen tot alles vol is van ik.
Waar hoop je op, jongen?
Maar hij schudt zijn hoofd om’ t ritselgefluister

van Vicky & Co als ik wijs naar
de dijk want Pieter kijk, daar op de dijk
dat beeld staat precies zoals ik mijn moeder zag staan
na haar laatste afscheidsbrief
op de kop van het land

waar het water kringetjes draait.
Pieter hoort mij niet.
Wel een breed gezicht geeuwt mij aan
een dorpeling met een gat in zijn lach,
`want neem me niet kwalijk,’ lacht hij

`Want of d’r is iets dat ik niet begrijp
Of wij zijn broers en dan zeg ik: aangenaam,
Johan ben ik.
Daar op de dijk dat grote beeld bedoel u toch?
‘T is Moeder precies - ik zie haar zo

staan op het dijkje bij ons
vaak totaal van de wereld  
gewoon griezelig
En dat het kwam door dat trekkende water almaar
Of iets dat haar verdroot

Een afscheid misschien of mijn broertje dood
Haha, bent u het niet? Johan no.1, verdronken in bad?
Nu wij dood zijn kan alles weer toch?’
Hij heeft de geschampte mond van een eeuwige tweede
en de sportiviteit van een eenvoudig man

maar ook het hongerhart te
omarmen wie hem omarmen.

Lees verder:


 

Overzicht gedichten