Dans je droom de wereld in (deel 1)
            Deel 1
            (Aan die mij schiep 
              Die mij nu aanziet 
              De grote versnipperaar 
            De vernietiger van geschapen wezens             
            De wind is ouder dan iemand 
              tenslotte vertrekt  
              door het raam van de bus 
              langs de ononderbroken zin van een straat 
              naar de dubbele punt: het station. 
            Achterlatend wat hij niet achterlaten kan 
              en toch een ander dan 
              de man die zijn koffer nam 
              stoot de trein door de wissels, langzame trein 
              wiegt door de ochtend zijn reizigers 
            over de vissestaarten van het spoor, 
              langs de droge perrons, 
              geen middel om te bemiddelen, 
              langs stijve snelle lijnen, 
              over de daken vallen vogels, 
            de zon springt uit de grond, 
              zichzelf ligt het oog te beloven 
              aan wat zo is. Ik schrijf 
              om niet te verliezen, ik kijk 
              mijn ogen uit het land op de rug. 
            De etages van de stad en de ramen 
              naast elkaar boven elkaar hun spiegelhuid 
              ik begrijp niet zoveel ogennood; 
              alleen hoe er uit het zicht verdwijnt 
              een vrouw in witte zomerjurk 
            die voorbij een sneltrein kijkt.  
              Een man rijdt tegen het hart in, ik ga. 
              Wat ik schrijf bedwing ik niet. 
              De lissen langs de sloten hebben geen decor, 
              ik bied ze mijn raam, mijn dag humeur, 
            en de haas in het bleek verbaasde hooiland 
              verzin ik 
              omdat ik honger naar een verband met mij, 
              deze buik die ik bewoon en deze longen 
              die ik adem, houdend van 
            rode woorden, 
              klaprozen, stadskinderen langs het taluud, 
              zoals ze in je ogen spatten,  
              ook de brug kleurt over het water 
              de vrolijkheid zelve. 
            Straks is elke stad een naam 
              en de eerste de beste 
              die je spreekt, welkom broer,  
              kust je wang. 
              Het raam rijdt naar de zon en kan nog verder. 
            Ik schroef mijn middel vast, tevreeƫn 
              waar ik ben, geen liedje van verlangen, 
              in een coupe van ingehouden praterigheid 
              met de geur van net niet eerlijk ochtendzweet. 
              Door het raam in de sloot staat een paard 
            wil niet eruit. 
              Fluitekruid berm, fluitekruid berm 
              langs het paardebloemenland langs het  boterbloemenland, 
              `dans je droom de wereld in' 
          een rode beuk vrijt een kastanjebloemboom. 
            Lees verder: 
            
   |