| Eeuwgedicht (deel 2)Deel 2Het meisje had een mooie stem. Zij verzonwie zij was en de wereld om haar heen.
 Hoe zaltijd alles is dat was. Zij wist
 door gonzing van stem die zij uit de wind ving
 en de ring die zij had, Herinnering, en zo zingt zij dit:
 In het Westen flitst het. Boven de boomrandpasseren silouetten. Neuzen en mond geknipt van  nachtpapier
 als modellen van hier, luisteraar en jij daar,  vertel!
 Vertel hoe de wereld werd
 uit de takken van het brein, de plons van het  hart,en de strootjes van het nest en hardgeworden kak
 hemel en aarde ontplooiden, en ik, een handje  klei
 een mondje lucht, een zeetraan werd, en vertel,  vertel
 hoe wij ooit in vrede kunnen sterven. Door het  groenewensloze laantje van de eeuwigheid zwerven, weg,
 als achter de bocht geen gezelligheid is
 van een lamp in de winderige duisternis.
 In het westen flitst het, maar gromslagblijft uit en verdondering zwijgt.
 O verteller vertel voordat de dikke donkere
 dood met lichtlekkende ogen over de hemel
 zijn vleermuisvlerk spreidt, vertel een verhaal dat troost
 zoals moeder een kind dat steeds een octaaf
 hoger om mamma huilt, in de nacht
 in de nacht en hoest en in de nachtmamma roept, mamma huilt,
 O vertel!
 En het verhaal begint en een ander drinkt.
 Wie kent haar niet, zo'n rondgebakken meisje,een kleine moeder van de smarten?
 Toen zij jong was tuurde zij vaak tussen de  bladertakken
 naar puzzelstukjes blauw, passende, mannetjes en  vrouwtjes.
 Later zette zij tegen haar bakstenen muurrozen en oost indische kers
 om iets onzegbaars te troosten
 met haar liefde voor kleur.
 Zij was in een gedachteloos moment geschapenen door haar schepper nooit losgelaten tot zij  afbrak
 bij haar duim die daarom lijkt afgehakt.
 Zij bleef zich als een levenslang meisje verbazen
 om de wapperrokken van het kwaad dat niet bestaatwant van vergeving was zij de soldaat, de  generaal
 de gemaledijde onschuldskoningin. Blank was zij
 zeker, rondborstig en naakt ontroerend om haar  driehoekig ding.
 Zelfs verleidelijk misschien. Zij zong, vond zij,heel mooi. Wat niet waar was. Haar stem wist  alleen:
 ik zing. Ze was vijftien toen.
 En kreeg verkering. Een harsdruipneus van een  kerel
 een houtvesterlijk type met een hakende bliktrok in het bloemogenveld haar achterover
 onder de toestemming van de zon
 en de ritmische sprinkhanenstreling
 en al de abelen in zilverbrand waaiden en hooi was een boer aan het keren
 dat rook zo zoet en goed was het wuiven
 en af en toe piep en het sloomgezoem
 van vlieg vliegt over en nooit meer iets doen.Tot van hartzeer de oude accoorden
 op avondgitaren Herinnering zong:
 hoe zaltijd alles is dat was
 Lees verder: |