HOLLANDSE GEDICHTEN
De Molen
Van achter deze duizeling komt niets terug.
Je handen niet, je ogen, ze zijn verdaan.
De wereld is ontelbaar maal vergaan.
Nu proeft ontwaken zoet en als je zucht,
warrelt verveling op als zonnig stof.
Nu schitter je van zilvertjes en zorgeloze schijn.
Maar bij de hoge vuren 's nachts maakt wijn
je lichaam los. Je maakt een oude man het hof.
Zie je zijn stramheid niet, zijn zogenaamde moed?
En achter in zijn ogen niet het glinsterend verdriet?
Zie zijn verwering, zijn grote hoed!
Hij is de Molen kind, hij maalt de velden kaal
en jij omarmt zijn troosteloos verschiet.
Dat je moet gaan, maalt hij, dat je moet gaan eenmaal.
Lees verder:
|