HOLLANDSE GEDICHTEN
De Ruyter aan zijn vrouw 1
Na lange dag, gewaagd veel zeil, je witte brief.
En dit diept op wat man ik ben naar ogenschijn.
Ik voel mijn vingers niet, dus neem mijn hand voor lief.
Ook wat er staat. Laat dat ik schrijf voldoende zijn.
De zee is zoet, een nagel maan doorpriemt de kim.
Biskaje slaapt en ook te slapen zoekt mijn hoofd
zich in mijn kleine kooi - met droomgewin -
wanneer het kon, van jou. Ik heb misschien te zwaar gesloofd.
Mijn kaars brandt snel als langt de vlam naar hoger vuur.
Het lichaam haakt naar streling maar ik duur
de dagen zo met scherper zin voor tuig en sfeer.
Je schipper komt. Hij jaagt geen kapers meer.
Zijn vlag waait strak en zonder slapte dient zijn trouw.
Je schipper komt. Wees fier mijn vrouw.
De Ruyter aan zijn vrouw 2
Winderig heden en het gat maar niet uit.
De witte wolven, vrouw, ik zie ze stuiven aan de kim.
Zwaar zwaait het tuig, flappert en fluit.
Een eerdere brief woei het water in.
Maar wat ik schreef precies, dat let zo niet.
Het weer verkeert, de borst is vast van zin.
Al alle jaren overleef ik dit verschiet.
Weinig is nieuw en ook het kwaad is gering.
Nochtans, het vege lijf is tijdelijk.
Als dit heet sop verwist de man het zicht
wanneer het opklaart en de storm ligt
en het omarmend land is verleidelijk.
Je weet ik kan niet lang de oude zijn.
Man die men kent. De Ruyter. Havenkapitein.
Lees verder:
|